Stel je voor: je bent een man van veertig jaar oud en in de kracht van je leven. Je bent getrouwd met een lieve, zorgzame vrouw en je hebt drie prachtige kinderen. Dag in dag uit ben je keihard op het land aan het werk en zo zorg je ervoor dat er genoeg geld is voor eten en dat je kinderen naar school kunnen. Onderwijs betekent kansen en dat is wat jullie hen koste wat het kost willen bieden. Want zo vanzelfsprekend is dat niet in Afghanistan. Elke keer wanneer je ze al spelend en lachend uit school ziet komen verschijnt er een glimlach van dankbaarheid op je gezicht. Je veegt het zweet van je voorhoofd en geeft de ezel een aanmaning om door te lopen. Zojuist hebben je kinderen je zwoegen op het land weer een nieuwe impuls gegeven.

Totdat het oorlogsgeweld dichterbij komt dan je lief is, wat er uiteindelijk toe leidt dat je samen met je gezin besluit te vluchten. Je verkoopt alles wat je bezit en samen met financiële hulp van familieleden die volgens eigen zeggen niets meer te verliezen hebben kun je het buitensporige bedrag wat de mensensmokkelaar van je vraagt nét betalen. Na een levensgevaarlijke reis kom je aan in één van de landen in West-Europa die vluchtelingen opvangt. Dit land heet Nederland.

Zeven jaar later

Je woont nog steeds op een druilerig, afgelegen asielzoekerscentrum. Kortgeleden ben je voor de vijfde keer overgeplaatst. Je weet nog steeds niet of je mag blijven of niet. De regering is zich erover aan het buigen, zeggen ze. De zaken liggen ‘nogal gecompliceerd’. Gelukkig vragen ze niet veel van je. Ze vragen slechts één ding. Geduld. Het is één van de eerste woorden geweest die je in het Nederlands uit kon spreken. Nu wens je wel eens dat er voor het begrip geduld geen woord uitgevonden hoefde te worden omdat je droomt van een wereld waarin er niet meer afgewacht hoeft te worden.

Ondertussen is Nederland druk bezig met het binnenhalen van Oost-Europese werknemers in het kader van de Europese eenwording. Zij mogen de gaten in de lage lonen sector opvullen. Dit vind je maar moeilijk te begrijpen. Je snapt het niet zo goed. Want waarom al deze moeite en geldverspilling terwijl de Nederlandse asielzoekerscentra vol zitten met arbeidspotentieel wat dolgraag de handen uit de mouwen wil steken? Dat is toch niets anders dan weggegooid kapitaal?

Naast dit aanzienlijke economische voordeel voor Nederland denk je dat het ook goed zou zijn voor het imago van de asielzoeker. Want dit imago is niet best, weet je uit ervaring. Onlangs ben je nog voor lui varken uitgescholden in de supermarkt. Het vervulde je met machteloze woede want juist dát is wat je zo graag wilt: werken! Maar zo werkt het niet in Nederland. Een asielzoeker mag niet werken. Dat heeft de Nederlandse regering  verboden. Het credo ‘wie niet werkt, zal ook niet eten’ gaat voor jou dus niet op. Per week krijg je 40 euro leefgeld waar je niets voor terug mag doen. En zo blijft het onterechte beeld van ‘lui varken’ overeind.

Ja, je vind dit allemaal wel eens vreemd. Het zou allemaal zoveel eerlijker kunnen. En menswaardiger. Maar deze overpeinzingen spreek je niet uit. Want je bent nog steeds asielzoeker. En die hebben niets te willen.

Je hebt na zeven jaar verplicht piekeren inmiddels ook ondervonden dat je er psychisch gezien niet op vooruit gaat. Het door de Taliban veroorzaakte oorlogstrauma in combinatie met het gemis van land en familie zorgt voor een langzame maar helaas destructieve mentale aftakeling. Als je hier al niet gek van zou worden (ja dus) wordt je het wel van de bijkomende problemen waar je mee te dealen hebt. Het opvoeden van je kinderen op een asielzoekerscentrum. Het leren van een vreemde taal. De voor jou volslagen vreemde westerse cultuur waarin je terecht gekomen bent. De verkapte dreigbrieven van de IND. En de eeuwig aanwezige, knagende onzekerheid over je verblijf in het land dat zegt ‘mensenrechten’ zo belangrijk te vinden.

Deze en andere gedachten passeren je dagelijks wanneer je de ene sigaret met de andere aansteekt en er afwisselend tekenfilms, soapseries en videoclips aan je netvlies voorbij glijden. Als je hier op den duur moe van wordt, begin je na te denken over je vroegere leven als landarbeider. In deze lentetijd zijn dat vaak gedachten over zaaien en ploegen en is de drang om te werken het grootst. Net als vorig jaar. Het jaar daarvoor trouwens ook.

Na een poosje worden deze gedachten je teveel. Je gaat een eindje lopen. Tijdens het lopen komt elke keer de herinnering weer bovendrijven aan de tijd dat je in de gevangenis gezeten hebt. Je politieke ideeën strookten namelijk niet helemaal met die van de Taliban. Dat hebben ze je op een hele concrete manier duidelijk weten te maken. Elke wandeling voel je de littekens die je aan je benen opgelopen hebt opnieuw.

Als je weer terugkomt is er een conflict gaande tussen moeder en dochter. Het kind wil niet meer naar school. Vanwege de onverwachte overplaatsingen naar andere azc’s is ze bang geworden dat ze binnenkort weer afscheid zal moeten nemen van vriendinnetjes. En dat kan ze niet meer aan, zegt ze. Je vrouw wordt woedend. Natuurlijk moet ze naar school! Leren, zoveel als je kunt! Onderwijs betekent kansen! Dan begint je oudste zoon zich ermee te bemoeien. Naar school en dan? En dan? Het antwoord ligt op je lippen. Doorleren en geld verdienen natuurlijk. Maar je zegt niets. Want je zoon heeft gelijk. Voorlopig is er voor hem geen toekomstperspectief.

Je vrouw en jij zijn ongelofelijk trots op hem. Hij kan zo goed leren! Maar vanwege zijn leeftijd—eenentwintig—mag hij dat niet meer. Tot zijn of haar achttiende mag een asielzoekerskind naar school maar daarna houdt het op in het land dat zichzelf graag een kenniseconomie noemt. Je zoon zou het anders noemen. Het lijkt soms wel of je hem per week ziet vermageren. Je zucht een keer. Je andere, drie jaar jongere jongere zoon komt binnen. Hij doet een opleiding voor autotechniek. Als het goed is zal hij er in juni mee klaar zijn. Je hebt gemerkt dat hij het heel fijn vind om met auto’s aan het werk te zijn. Laatst heeft hij een ontzettende woedeaanval gehad omdat iedereen in zijn klas enthousiast op zoek is naar een baan en hij met zijn diploma niet meer zal kunnen doen dan hem inlijsten.

Er rolt een traan uit je ooghoek. Je mond is vertrokken tot een smalle streep. Je vuisten zijn gebald. Zojuist hebben je gedachten en de aanblik van je kinderen een nieuwe impuls aan je gevoel van machteloosheid gegeven.

De oplossing is zo helder als die maar zijn kan. En dat weet je natuurlijk ook wel. Want je hoeft helemaal niet te piekeren! Je bent asielzoeker. Het enige wat de regering van je vraagt is… geduld.

Geplaatst op

in