Vijf dagen voor mijn reis naar Brazilië luister ik nietsvermoedend naar Villa VPRO op Radio 1. Te gast in de uitzending is Robert Smits. Hij is oprichter van REMER, een project met straatkinderen in Rio de Janeiro. Gepassioneerd doet Robert zijn verhaal, wat mij diep raakt. Diezelfde avond stuur ik de organisatie een e-mail met de vraag of ik langs mag komen om het project te bekijken. Een reactie volgt snel en deze is positief. Zo komt het dat ik een aantal dagen later op de stoep sta voor ‘Casa Betânia’, het opvanghuis van REMER. Hier heb ik afgesproken met Jacoline, een Nederlandse medewerker die mij vandaag het straatwerk zal laten zien.
Het echte Rio
Jacoline stelt me voor aan het Braziliaanse team van REMER en legt uit dat ik vandaag meeloop. We beginnen de dag met kennismaking en gebed en daarna proppen we ons in het Volkswagen Kombibusje van REMER. Na een chaotische rit dwars door de stad rijden we één van de slechtste en gevaarlijkste buurten van Rio binnen: favela da Manguinhos. Als we uitstappen voel ik direct een nare, beklemmende sfeer. Heel anders dan Copacabana en Ipanema. Het echte Rio, denk ik bij mezelf.
En daar liggen ze: de aan crack verslaafde volwassenen, tieners en kinderen, her en der verspreid op straat. Sommigen met matras, sommigen zonder. We maken een rondje en proberen de kinderen wakker te schudden. We trekken een jochie van amper tien jaar overeind. Hij wankelt op zijn benen, zet een paar stappen en laat zich vervolgens op een andere matras weer neervallen. Stoned van de crack en de lijm en helemaal van de wereld.
Even verderop liggen er nog een paar. Hoopjes mens. Een jongen en een meisje met de armen om elkaar heen geslagen. Zij heeft nauwelijks kleren aan. Weer iets verder komen we op een soort vuilnisbelt. Ook hier liggen of zitten mensen, als afgedankt vuil tussen het vuilnis. We maken een andere jongen wakker. Uiterst moeizaam ontwaakt hij uit zijn roes en na een korte uitleg over wie we zijn en wat we doen loopt hij met ons mee. Hij probeert een ander kind wakker te maken. De manier waarop is typerend: terwijl hij zijn ‘vriendje’ wakker schudt berooft hij hem tegelijkertijd van zijn slippers en aansteker.
Een andere weg
Uiteindelijk zijn er een stuk of vijf jongens die mee lopen. We gaan naar een pleintje waar we biscuitjes en drinken uitdelen en—uiteraard—we spelen voetbal. Daarna rijden we terug naar Casa Betânia in de wijk Santo Cristo, achter het station. De jongens krijgen een douche, hun haren worden geknipt en ze krijgen schone kleren. Door de medewerkers van het inloophuis worden ze overladen met liefde, wat ontroerend is om te zien. Er wordt een heerlijke maaltijd klaargemaakt en daarna vallen de meeste jongens uitgeput in slaap. Doordat de straatkinderen constant het gevaar lopen om door drugsdealers of door elkaar beroofd, mishandeld en zelfs vermoord te worden is het altijd gevaarlijk om te gaan slapen. Van de politie hoeven ze geen bescherming te verwachten want die is doorgaans corrupt en dus onberekenbaar. Er zijn zelfs agenten die er macabere praktijken op na houden zoals het in de fik steken van de dekens waaronder de straatkinderen liggen te slapen…
Finding Nemo
Die middag spelen we een potje voetbal op een openbaar veldje midden in de stad. Kate, een Amerikaanse medewerker, vertelt het verhaal van de film Finding Nemo. Over de vadervis die op zoek is naar zijn zoontje. Er wordt een link gelegd naar God. Hij is ook op zoek: naar ons! Er is een weg naar God de Vader, ook als je straatkind bent. Hij wil ons liefde, vrede en veiligheid geven. Je hóeft niet op straat te leven! Er is een ander leven mogelijk!
Stemmingswisseling
Wat me opvalt is de geleidelijke verandering in hun gedrag. Van agressieve, grommende dieren, zo leek het wel, zijn het ineens weer gewone kinderen geworden. De eerste liedjes die ze zongen in het busje (Brazilianen zingen ontzettend veel) bezorgden me koude rillingen. De tekst zat vol haat en moordlust. Vannacht steek ik je dood. Vannacht ga je eraan. Doordat één van de medewerkers vroeg of ze ook nog wat liedjes kenden over God sloeg de nare stemming compleet om. Ineens klonk de naam van Jezus door het busje en in een paar seconden veranderde de atmosfeer van haat in liefde. Hun ogen kregen glans en de donkere toon in hun stem was verdwenen. Een hele bijzondere en wonderlijke ervaring.
Een lastig probleem
Ondertussen vertelt Jacoline mij meer over de ingewikkelde situatie waarin deze kinderen zich bevinden. Het is een lastig probleem. Allemaal dromen ze diep van binnen van een ander leven en willen ze net zo goed als Ronaldinho worden. Maar dan moet je wel eerst van de straat af. Je eigen bende is doorgaans de enige ‘familie’ die iets om je geeft en die jou enigszins beschermt. Door je eigen familie ben je meestal op straat gezet omdat ze niet langer voor je kunnen of willen zorgen. Of omdat geen van hen nog leeft. Of omdat je zelf wegloopt vanwege mishandeling en verwaarlozing. En zo wordt de straat je thuis:
Waarom het probleem zo lastig is? Omdat het kind zélf de keuze moet maken om de straat te verlaten. Dit klinkt als een eenvoudige keus maar dat is het niet. Het houd namelijk in dat je het enige leven wat je kent op moet geven. Veel kinderen lukt dit dan ook niet. De cijfers zijn zeer, zeer bedroevend: van de tien straatkinderen zijn er hoogstens drie die geholpen kunnen worden waarvan er uiteindelijk maar één goed terecht komt. De rest gaat vroeg of laat dood aan crack of het snuiven van lijm, aan ziektes als aids, door uitputting—of wordt vermoord. Terwijl Jacoline dit aan mij vertelt springen de tranen in mijn ogen. Ik ben geschokt. De meeste kinderen hier op straat zijn dus gewoon aan het doodgaan! Een leven is hier niets, helemaal niets waard.
Afscheid nemen
Voordat de jongens worden teruggebracht naar de straat (REMER kan helaas geen nachtopvang bieden) wordt er gebeden. Eén van de medewerkers heeft haar arm om een jongetje geslagen. Als een zielig vogeltje ligt hij tegen haar aan. Nu is hij weer voor even het kind wat hij hoort te zijn. Maar misschien zet hij komende nacht een mes op iemands keel. Of biedt hij zijn lichaam aan in ruil voor geld. Wie zal het zeggen? In gedachten zie ik deze jongens weer liggen zoals wij ze deze morgen vonden. Wat zal er vannacht met ze gebeuren? Hoe zal het verder met ze gaan? We rijden terug naar Manguinhos, geven iedereen nog een snelle knuffel en dan is deze onwerkelijke dag ineens aan zijn eind. Een pijnlijk en verdrietig moment. En dit dus elke dag weer. Het los moeten laten.
Oorlog in de favela
Twee dagen na mijn bezoek breekt de hel los in Rio de Janeiro. Delen van de stad zijn veranderd in oorlogsgebied. In verschillende favela’s doet de politie invallen, waarbij zelfs tanks worden ingezet. Ook in de favela waar ik ben geweest (naast Vila Cruzeiro en Complexo do Alemão) zijn veel doden gevallen. In déze wijken wonen de straatkinderen. En onder zulke gevaarlijke omstandigheden doen de strijdbare medewerkers van REMER hun werk. Petje af!
Een uitgestoken hand
Het is makkelijk om de hoop op te geven als je deze problemen ziet. Dit was tenminste het gevoel dat even bij mij opkwam. Gelukkig maar dat God nooit opgeeft! Voor Hem is elk straatkind speciaal en waardevol. Het is precies zoals Bill Wilson het zegt:
“They are not hopeless. They just don’t have any hope!”
Proef je het verschil? Er moeten mensen zijn die ze die hoop gaan géven! Eén van de medewerkers van REMER illustreerde mij dit op een hele mooie manier: “De hand die jij vanochtend uitstak naar het kind wat op de grond lag, is in feite Gods hand. Op het moment dat wij een kind overeind helpen is het God die vraagt: Kom je mee?
Help mij leven
Ik geloof dat het onze verantwoordelijkheid is om onze handen uit te steken wanneer we medemensen in nood zien. Wanneer we zien waar het om gaat. Vaak, op momenten dat ik alleen met mijzelf bezig ben, zie ik het niet. En doe ik dus niets. Maar toen zag ik het zo duidelijk. Hun gevecht tussen leven en dood. Die blik in hun ogen. Schreeuwende ogen. Help mij leven. Ik kan het niet alleen.