№ 6 | Deel 1: Europa

Prizren, Kosovo. Na nog geen tien minuten liften stopt er een felrode Audi S1 voor onze neus, en wel op zo’n manier dat er geen auto meer langs kan. Het zijn Arianit en Haris, die twee geweldig gastvrije jongens blijken te zijn. Ze nemen ons helemaal mee tot aan de grens met Macedonië, wat zeker twee keer zo ver is dan ze oorspronkelijk van plan waren te rijden! Speciaal voor ons maken ze er ook nog eens een hele toer van. Onderweg stoppen we op een populaire picknickplaats in de bergen en in de auto voeren we diepgaande gesprekken over de Balkanoorlog, studie, reizen en couchsurfen. Veel te snel bereiken we de grens.

Zamet

Aan de Macedonische kant worden we opgepikt door Zamet, een zakenman die samen met zijn broer twee winkels runt in Skopje. Zijn eerste vraag is waar we vandaan komen, want hij neemt in géén geval Syriërs mee. Daar kun je voor in de gevangenis komen, zo vertelt hij later. Een paar dagen later horen we op het nieuws dat de aanhoudende stroom vluchtelingen ook in Macedonië een enorm probleem aan het worden is. Vandaar die bizarre maatregelen dus.

Skopje

Zamet zet ons keurig middenin het oude deel van Skopje af. Ronddolend door de smalle straatjes krijgen we een beetje een idee hoe het hier vroeger geweest moet zijn. Wat een geschiedenis heeft dit deel van Europa toch, realiseren we ons opnieuw.

Na het regelen van twee bedden in een leuk hosteltje in het oude centrum wandelen we naar het nieuwe deel van de stad aan de andere kant van het water. Deze kant van Skopje is totaal anders. Wel aardig, maar ook een beetje pompeus. Werkelijk overal stikt het van de standbeelden en fonteinen, sommigen zelfs met lichtshows. Voor gezinnen met kinderen ontzettend leuk natuurlijk. We zullen Joost Jan en Geerte niet zijn als we, het voorbeeld van de kinderen volgend, ook even door zo’n fontein moeten lopen. Eén van ons wordt hierdoor zeiknat. We zeggen niet wie.

Werkloosheid, frustratie en haat

De volgende morgen beginnen we vol goede moed aan een nieuwe liftdag en al vrij snel worden we meegenomen door drie aardige jongens die allemaal civiele techniek blijken te studeren. De studenten vinden het erg leuk om mensen uit Nederland te ontmoeten. Ze vragen ons het hemd van het lijf. Als ze vragen hoe het met onze economie is gesteld, willen we bijna automatisch ‘slecht’ zeggen, maar gelukkig kunnen we ons nog net inhouden. Natuurlijk, er is momenteel veel werkloosheid in ons land maar vergeleken met Macedonië is slecht toch echt het verkeerde woord. Het schrikbarende werkloosheidscijfer in Macedonië ligt op 26,9 (!) procent… De jongens zijn begrijpelijkerwijs erg somber over de economie en de toekomst van hun land en verwachten niet dat toetreding tot de EU er ooit nog inzit.

Dan komt het gesprek op de recente ongeregeldheden in Kumanovo, wat precies de plaats is waar we nu heenrijden. In plaats van somberheid horen we nu vooral frustratie. Of is het haat? “We call them goats”, zegt de jongen achter het stuur, doelend op de Albanezen. “Don’t go to Kosovo! It’s very dangerous there!”, zegt één van de anderen. “Actually, that’s where we just came from”, is ons nuchtere antwoord.

Kjoestendil

In Kumanovo houdt ons liftgeluk op. Dientengevolge belanden we in de bus naar Kjoestendil, een klein, vergeten provinciestadje in een uithoek van Bulgarije. Een soort Emmeloord, zou je kunnen zeggen. Omdat er geen bus meer verder blijkt te gaan, besluiten we om het centrum van Kjoestendil in te ‘duiken’, op zoek naar een slaapplaats. Het centrum bestaat uit een groot plein waar kinderen op mountainbikes met gekleurde ledverlichting onder hun frame steeds dezelfde rondjes fietsen. Verder is er een park, een speeltuin, een openluchtkapel, een handvol cafeetjes en dat was het wel zo’n beetje.

Het aftandse hotel waar we na een korte zoektocht (en met onverwachte lokale hulp) naar binnen lopen stamt zo te zien nog uit het socialistische tijdperk. Jaren zestig interieur, haperende elektriciteit en een bejaard mannetje achter de receptie dat geen één letter Engels spreekt. Nadat de beste man na vijf lange minuten eindelijk doorkrijgt dat we geen Bulgaars spreken maar wél graag een kamer willen boeken proberen we non-verbaal in te checken, wat moeilijker blijkt dan gedacht. Gelukkig is de oplossing nabij. Het mannetje diept een ouderwets model mobiele telefoon op uit zijn jasje en draait een nummer. We krijgen een vrouwtje aan de lijn dat warempel wel Engels spreekt en zodoende lukt het ons om uiteindelijk een kamer te bemachtigen. De hotelkamer stinkt naar sigarettenrook en is bijzonder gehorig maar gelukkig is er wel wifi. Tenminste, volgens het vrouwtje. Volgens onze iPad niet.

Na Kjoestendil zetten we koers naar Blagoëvgrad en het nabijgelegen Rilaklooster. En zo trekken we dieper Bulgarije in. Maar dat is een ander verhaal.