Onlangs beluisterde ik het boek Familie, geschreven door de bevlogen taalkundige Wim Daniëls. De volgende passage uit het tweede hoofdstuk, dat over ouders gaat, vond ik bijzonder confronterend:

“In 1940 hield een Engels blad een enquête onder schoolkinderen tussen 8 en 12 jaar. De enquêtevragen gingen over de beste ouders. Wat waren volgens de kinderen de beste ouders?

1. Ouders die nooit ruzie hebben.
2. Ouders die niet driftig worden.
3. Ouders die op alle vragen een antwoord weten.
4. Ouders die de tijd nemen om met je te spelen.
5. Ouders die een vervoermiddel hebben om te kunnen gaan picknicken.
6. Ouders die aangename en nuttige dingen kunnen, zoals zwemmen, kamperen, timmeren en koken.
7. Ouders die steeds weer blij zijn als je thuiskomt, maar ze moeten niet overdreven bezorgd zijn.
8. Ouders die er nooit een probleem van maken als er vriendjes komen spelen.
9. Ouders die ervoor zorgen dat je niet achterloopt bij andere kinderen, bijvoorbeeld in kleding.
10. Ouders die je ’s avonds in bed toedekken.”

Dat is het dus. Al die prachtige, door hoogopgeleide deskundige volwassenen geschreven opvoedboeken ten spijt, tegen deze Tien Geboden kun je niet op.

Voor de zekerheid zou ik het even aan mijn driejarige zoontje moeten navragen, maar met name wat punt één en twee betreft verwacht ik geen al te beste score. Toch veelzeggend dat juist deze twee door kinderen als eerste genoemd worden.

Het spelletje ‘ouders weten overal een antwoord op’ (punt drie) is tot op een bepaalde leeftijd natuurlijk nog wel vol te houden, maar reeds vrij snel (meestal sneller dan voorzien) zal het punt bereikt worden dat de ouder het moet opgeven. De overige geboden ga ik verder niet bij langs, maar—ouders —jullie weten het: kinderen spreken altijd de waarheid.

Geplaatst op

in