№ 19 | Deel 3: Centraal-Azië
We nemen je even mee naar de бозор (markt). “хуш омадед меҳмон”, klinkt het. Welkom gast. Ze zien het direct, die verkopers. Maar niet alleen zij. Iedereen ziet het. We zijn vreemdelingen. Natuurlijk vallen we op. Vreemde kleren, vreemde gezichten. Maar—hoe dan ook—we zijn welkom.
Een paar minuten later horen we het weer. Welkom, gast! Het is hetzelfde terugkerende refrein. We hoorden het onderweg, maanden geleden al. Het zong ons tegemoet. Hoe dichter we het Midden-Oosten naderden, hoe luider de klank. Welkom, gast! Welkom, vreemdeling! We kennen je niet. We vinden je een beetje vreemd. Maar dat maakt niet uit. Je bent welkom.
Onze hele reis hing aan elkaar van gastvrijheid. Het waren de liften die we kregen. Goede raad her en der. Spontaan aangeboden slaapplaatsen. Liters gratis thee en een ontstellende hoeveelheid gratis maaltijden, ondanks onze protesten. We werden toegelachen, geholpen, de weg gewezen. Mensen knoopten gesprekjes aan en lieten merken vereerd te zijn met ons bezoek. Merhaba, hoorden we in Turkije. Gosh omadied, hoorden we in Iran. Oh, Iran. Turkije staat er natuurlijk om bekend, maar misschien is Iran wel de koning van de gastvrijheid. Nergens was het zo duidelijk als daar. Een gast dient met het grootste respect en de grootste zorgzaamheid behandeld te worden. En dat hebben we ondervonden. Het was buitengewoon.
Ook buitengewoon, maar dan anders, vonden we de beelden van de onophoudelijke stroom vluchtelingen in Europa, die wij in het Midden-Oosten op tv te zien kregen. We zagen de waterkanonnen, de demonstraties en het prikkeldraad. De boodschap van Europa was maar al te duidelijk: oprotten naar waar je vandaan komt.
Waar ze vandaan komen? Wel, dat weten we allemaal. Uit landen als Syrië, Irak en Afghanistan. Uit culturen waar onvoorwaardelijke gastvrijheid tonen aan vreemdelingen één van de belangrijkste waarden is die men kent. Wij, twee Europeanen met een paspoort en genoeg geld om in luxe te reizen en onderweg ons eigen eten te kopen, hebben mogen proeven wat deze gastvrijheid inhoudt. Hadden we die gastvrijheid nodig? Nee. Zeker niet. We zijn vrijwillig op reis gegaan en hebben genoeg middelen tot onze beschikking om niet van de goedheid van de lokale bevolking afhankelijk te hoeven zijn. Maar we kregen het wel, die goedheid. In overvloed. Zomaar. Zo gaan ze in het Midden-Oosten nu eenmaal met vreemdelingen om.
Hoe wij in Europa met vreemdelingen omgaan hoefden we niet uit te leggen aan al die mensen in Turkije en Iran die ons verwenden en gastvrijheid betoonden. Ze wisten het al, want ze zagen het op tv. Of ze ontvingen berichten van gevluchte familieleden.
Onlangs lazen we een hartverscheurend verhaal over vluchtelingen in Duinkerken. Het is werkelijk precies het tegenovergestelde van wat wij op onze reis hebben meegemaakt. Het raakte ons diep. Wij, verwende reizigers, werden ongevraagd als koningen behandeld. Zij, diep hulpbehoevende vluchtelingen, als ratten. Bijna alles hebben ze al verloren. Nu raken ze in het als ‘christelijk’ bekendstaande Europa hun eer en waardigheid ook nog kwijt.
Ze hadden ons daar in het Midden-Oosten eigenlijk met waterkanonnen terug Europa in moeten spuiten.